“Na 20 jaar huwelijk verliet ik samen met mijn 4 kinderen (3 jongens van 18, 16 en 13 en een meisje van 11 jaar) het echtelijk dak. Al voor we getrouwd waren, kon mijn toekomstige heel kwaad worden zonder aanleiding. Ik heb ooit gezien dat hij zijn moeder sloeg en haar naar bed stuurde. Hij had daar altijd een uitleg voor en ik geloofde hem, want ik was stapelverliefd.

We waren een paar maanden getrouwd – ik was net zwanger – toen hij mij de eerste keer sloeg. Toen opende ik de post, terwijl hij vond dat zijn moeder dat recht had. Als ik op een andere manier kookte dan zijn moeder, volgden er klappen.

Zijn moeder woonde bij ons. Zij kan heel goed tekenen en naaien. Als we ‘s avonds iets maakten en dat durfden laten liggen, was het ‘s morgens kapot gescheurd of gesneden.

Na de bevalling van mijn oudste zoon was hij heel fier. Hij is trouwens lief geweest voor alle kinderen tot ze konden lopen. Hoe ouder ze werden, hoe meer hen werd gezegd dat ze niets waard waren. De kinderen deelden in de klappen. Ze mochten niets, geen vriendjes mee naar huis brengen, altijd stil zijn in huis. De kinderen mochten hem niets vragen. Zelfs bij mij mochten ze niet ten rade komen, want ik was zijn bezit.

Zijn zus en haar man waren de enigen die de situatie thuis kenden. Ik ben dikwijls naar hen gevlucht. Hij luisterde naar zijn zus. Mijn eerste vlucht naar hen was op een Kerstnacht. Ik had een etentje voorbereid, maar hij moest een pan spek hebben. De kinderen mochten hun cadeautjes niet uitpakken. Ik zag hun verdriet en toen kwam ik voor ze op. Hij sloeg om zich heen en we zijn gevlucht. De volgende dag kwamen zijn zus en haar man mee terug. Ze wilden zoiets nooit meer zien. Toen bleef het één maand kalm.

De living was zijn terrein. De kinderen en ik brachten dagen en nachten in de keuken door. Het moest muisstil zijn als hij televisie keek. De kinderen lagen dan met hun hoofdje op tafel te slapen. Als hij ging slapen, mochten wij ook naar boven. Hij ging vaak op de zetel liggen en dan zei hij: “Morgenvroeg komt niemand levend naar beneden.” Alles wat mis liep, was onze schuld.

We wisten nooit of hij meeging naar een schoolfeestje. Als we klaar stonden om te vertrekken zei hij vaak: “Ik ga niet.” Dan moesten we allemaal thuisblijven. Als ik alleen met de kinderen mocht gaan, moesten we om 10u thuis zijn of hij liet ons niet meer binnen. Dan moesten we in de garage slapen.

Die bewuste zaterdag gingen we naar een toneelvoorstelling, waar een kennis van hem in meespeelde. We voelden het aankomen. Iedereen was bang. We wisten wat er ging volgen. Hij zou zich uitkleden en dan poedelnaakt naar beneden komen. Dán zou er slaag volgen. Heel snel beslisten we toen samen om naar mijn moeder te gaan. Jan nam zijn brommer, Luc deed de poort open en met mijn twee jongste kinderen en de hondjes zijn we dan vlug in de auto gestapt en weggereden.

Bij mijn moeder belde ik Tele-Onthaal. Die verwezen me naar het Vluchthuis. Ik wist niet eens dat zoiets bestond. Mijn wereld was zo klein gemaakt. Ik kreeg geen tijdschriften, de krant kwam niet in huis. Vijf weken verbleven we in het Vluchthuis. Dat was onze eerste echte vakantie. En zo voelt het nog altijd, ook voor de kinderen. Daar leerden we slapen en eten. Daar ontdekten we dat we gevoelens hebben.

Het Vluchthuis belde de politie. Zij hadden een gesprek met mijn man. ‘s Maandags zijn we met de politie naar huis gegaan om onze persoonlijke zaken op te halen. Het huis was leeg. Alleen de kamer van mijn dochter had hij nog niet verhuisd. Hij ging bij zijn broer inwonen. Hij heeft nooit bezoekrecht gevraagd. Via ‘Dringende en Voorlopige Maatregelen’ heb ik mijn huis terug gekregen. Ik heb hem alleen nog gezien in de Rechtbank. Daar is hij door de rechter tweemaal buitengezet.

Mijn kinderen hebben allemaal verder gestudeerd, hoe moeilijk dat ook was, niet enkel financieel, maar zeker ook naar verwerking toe. Mijn oudste zoon is getrouwd, maar belt nog elke dag. Vroeger hadden we een band in ellende, nu in het geluk dat ons toelacht. Het is een feest om thuis te komen.

Via het Vluchthuis ging ik naar een praatgroep voor mishandelde vrouwen. Zien dat je niet alleen voor alles moet knokken is erg belangrijk. In 1996 kwam ik terecht bij Pandora. Ik heb er een opleiding telefonische opvang gevolgd. Dat doe ik nu nog steeds. Het geeft me een goed gevoel als ik kan helpen en vrouwen toon dat ze niet alleen zijn. Ik begeleid nu zelf een praatgroep. Het raakt me nog altijd als ik vrouwen zie groeien, als ze hun zakdoek niet meer nodig hebben, de tranen voorbij zijn en er kunnen over praten. Dikwijls is praten de eerste stap naar verwerking, naar wie ze zijn en wat ze kunnen zijn.”

Met dank aan Pandora Hasselt